Accueil Pages Calls Internationale oproep tot een moratorium op lijfstraffen, steniging en doodstraf in de islamitische wereld

Internationale oproep tot een moratorium op lijfstraffen, steniging en doodstraf in de islamitische wereld

6

 

Inleiding


 

Regelmatig worden moslims geconfronteerd met het vraagstuk van de toepassing van straffen uit het islamitisch strafrecht. Of men naar het begrip sharî’a verwijst of, meer in het bijzonder, naar hudûd, de termen van het huidige debat worden bepaald door een kernprobleem in de discussie tussen ulamâ’ en/of tussen moslims: wat houdt trouw aan de islamitische boodschap in het huidige tijdperk in? Afgezien van hetgeen van een ieder wordt geëist, in zijn of haar privéleven, wat zijn de vereisten voor een maatschappij die ‘islamitisch’ wil zijn?

 

Het is bekend dat er verschillende denkrichtingen bestaan in de islamitische wereld en dat de meningsverschillen talrijk, diep en terugkerend zijn. Een minderheid eist de directe en letterlijke toepassing van de hudûd, want volgens hen is deze toepassing een noodzakelijke voorwaarde voor het ‘islamitische’ karakter van een grotendeels islamitische maatschappij. Anderen gaan uit van het objectieve feit dat hudûd zich wel degelijk in de bronnen (de Koran en de Sunna) bevinden en zijn van mening dat de toepassing van de hudûd afhangt van hoe de maatschappij eruit ziet, die rechtvaardig en, voor sommigen, ‘ideaal’moet zijn, en dat er dus eerst gestreefd moet worden naar maatschappelijke rechtvaardigheid en gestreden tegen armoede en analfabetisme enzovoort. Ten slotte zijn er nog weer anderen, eveneens een minderheid, die vinden dat de teksten die over de hudûd gaan volstrekt achterhaald zijn. Zij menen dat er in de huidige islamitische maatschappijen geen plaats is voor deze bronnen.

De meningen lopen dus uiteen en de standpunten zijn vaak onwrikbaar zonder dat de respectievelijke argumenten over dit onderwerp echt duidelijk zijn of uitgelegd worden. Op het moment dat ik dit artikel schrijf wordt er nauwelijks een wezenlijk debat gevoerd binnen de islamitische maatschappijen en blijven de standpunten erg vaag of zelfs mistig. Tegelijkertijd ondergaan mannen en vrouwen echter deze straffen, waarover geen overeenstemming bestaat onder moslims.

Voor moslims is de islam een boodschap van gelijkheid en rechtvaardigheid. Vanwege de trouw aan deze boodschap is het mij onmogelijk te zwijgen over zo’n onrechtvaardige toepassing van onze religieuze bronnen. Er moet een open debat komen, waarin men zich niet tevreden stelt met algemene, onhandige of gecompliceerde antwoorden. Het zwijgen en het zich in bochten wringen doen geen recht aan de duidelijke boodschap van rechtvaardigheid van de islam.

In naam van de schriftuurlijke islamitische bronnen, in naam van de islamitische leer en in naam van het hedendaagse islamitische bewustzijn: er moet iets gezegd worden, er moeten beslissingen worden genomen.

 

Wat de meeste ulamâ’ zeggen


 

Alle ulamâ’ (geleerden) uit de islamitische wereld, vroeger en nu en uit alle denkrichtingen, erkennen dat er schriftuurlijke teksten bestaan waarin sprake is van lijfstraffen (Koran en Sunna), van steniging van overspelige mannen en vrouwen (Sunna) en van de doodstraf (Koran en Sunna). Het gaat hier om de objectieve inhoud van teksten die door de ulamâ’ nooit in twijfel is getrokken.

De meningsverschillen tussen ulamâ’ en verschillende denkrichtingen (orthodoxe, hervormingsgezinde, rationele enzovoort) gaan voornamelijk over de interpretatie van een aantal van deze teksten en/of over de voorwaarden voor de oplegging van straffen uit het islamitisch strafrecht (aard van de begane overtredingen, getuigenissen, sociale en politieke context enzovoort) of, ten slotte, over hun functie in de huidige maatschappij op een dieper en globaler niveau.

De meerderheid van de ulamâ’ is tot op de dag van vandaag van mening dat deze straffen wel degelijk islamitisch zijn, maar dat er vrijwel onmogelijk voldaan kan worden aan de vereiste voorwaarden voor hun toepassing (met name waar het steniging betreft): zij zijn dus bijna nooit uitvoerbaar. De hudûd zouden vooral een afschrikkende functie hebben, om de gelovigen beter de ernst te doen beseffen van de handelingen die aan dergelijke straffen ten grondslag liggen.

Zij die de boeken van de ulamâ’ lezen en naar hun lezingen en preken luisteren, in de islamitische wereld reizen of omgaan met mensen uit de islamitische gemeenschappen in het Westen zullen zeker, en onveranderlijk, de volgende uitspraak horen, die door de religieuze autoriteiten gedaan wordt: ‘…bijna nooit uitvoerbaar’. Door deze formulering ontsnappen de meerderheid van de ulamâ’ en de moslims aan de kern van het vraagstuk zonder dat zij de schijn wekken ontrouw te zijn aan de islamitische schriftuurlijke bronnen. Een andere houding is het het vraagstuk te ontwijken of te zwijgen.

 

Wat zich in het veld afspeelt


 

We hadden graag gezien dat de formulering ‘bijna nooit’ een garantie zou zijn geweest voor de bescherming van mannen en vrouwen tegen een onderdrukkende en onrechtvaardige behandeling; we hadden graag gezien dat de genoemde voorwaarden door de regeringen en wetgevers die zich op de islam beroepen, begrepen zouden worden als een uitnodiging tot de bevordering van gelijkheid voor de wet en rechtvaardigheid tussen de mensen. Niets is minder waar.

In contrast met een islamitische redenering die de feiten bagatelliseert en verzacht, in de schaduw van het ‘bijna nooit’, worden mannen en vrouwen gestraft, geslagen, gestenigd en geëxecuteerd vanwege de toepassing van de hudûd en zonder dat ergens ter wereld moslims zich daar bijzonder over opwinden. We doen alsof we het niet weten, alsof het gaat om een onbelangrijk verraad aan de islamitische leer. En dat terwijl deze straffen, toppunt van onrechtvaardigheid, alleen maar opgelegd worden aan vrouwen en armen, die tweemaal slachtoffer zijn, nooit aan rijken, regeringsleiders of onderdrukkers. Bovendien hebben honderden gevangen niet de beschikking over een verdediging die deze naam waardig is: doodstraffen worden opgelegd aan vrouwen, aan mannen, zelfs aan minderjarigen (politieke tegenstanders, zwarthandelaars, misdadigers enzovoort). Als wij toestaan dat onze relatie tot de schriftuurlijke bronnen vaag is, plegen wij verraad aan de boodschap van rechtvaardigheid van de islam.

De internationale gemeenschap heeft eveneens een belangrijke, duidelijke verantwoordelijkheid voor het vraagstuk van de hudûd in de islamitische wereld. De aanklachten zijn selectief en vinden plaats na berekening en bescherming van geostrategische en economische belangen. Een arm Afrikaans of Aziatisch land dat de hudûd of de sharî’a toe wil passen wordt geconfronteerd met internationale campagnes zoals we die recentelijk hebben gezien, maar rijke landen, oligarchiën en/of bevriende landen niet. Die worden voorzichtig, of helemaal niet, aangesproken, ondanks het feit dat de oplegging van deze straffen aan de armste en kwetsbaarste delen van de samenleving doorgaat en ons bekend is. De hevigheid van de aanklachten is omgekeerd evenredig aan de belangen die in het spel zijn. Een onrechtvaardigheid te meer.

 

De harstocht van het volk, de vrees van de ulamâ’


 

Zij die in de islamitische wereld reizen of met moslims omgaan, constateren het volgende: overal toont de bevolking dat zij gehecht is aan de islam en aan zijn lessen. Dit feit, dat op zich boeiend is, is soms verontrustend of zelfs ronduit gevaarlijk. De aard van deze gehechtheid is namelijk bijna hartstochtelijk. Zij gaat echter niet gepaard met veel kennis of begrip van de teksten, en er bestaat weinig of geen kritische afstand tot de verschillende interpretaties van geleerden, tot de benodigde contextualisatie, tot de aard van de vereiste voorwaarden of tot de bescherming van indiviuele rechten en de bevordering van rechtvaardigheid.

Waar het het vraagstuk van de hudûd betreft, zien we soms bevliegingen waarbij de bevolking de onmiddellijke en letterlijke toepassing vraagt of eist, omdat dat het ‘islamitische’ karakter van de maatschappij zou waarborgen. Niet zelden hoort men moslims en moslima’s uit het volk (al dan niet geschoold, en meestal straatarm) oproepen tot een vormelijke en strikte uitvoering van het strafrecht (in hun beleving, de sharî’a) waarvan zij zelf vaak het eerste slachtoffer zullen zijn. Als we dit verschijnsel bestuderen, zien we dat er twee soorten redeneringen ten grondslag liggen aan deze eisen:

 



  1. De letterlijke en onmiddellijke toepassing van de hudûd maakt de verwijzing naar de islam zichtbaar op wettelijk en maatschappelijk niveau. De wetgeving geeft een gevoel van trouw aan het gebod uit de Koran dat een strikt respect van de tekst eist. We hebben in Afrikaanse, Arabische, Aziatische en zelfs in Westerse landen kunnen zien dat in de beleving van de bevolking de hardheid en de onmogelijkheid van een compromis bij de uitvoering van straffen deze uitvoering een islamitisch karakter verlenen.


  2. De kritiek en de veroordelingen van het Westen voeden op hun beurt het gevoel van de bevolking trouw te zijn aan de islamitische leer, volgens een op tegenstellingen berustende, simpele en simplistische beredenering: het heftige verzet van het Westen is een bewijs van het echte islamitische karakter van de letterlijke toepassing van de hudûd. Sommigen overtuigen zich daarvan door te stellen dat het Westen reeds lang geleden haar morele waarden is kwijtgeraakt en zo tolerant is geworden dat de strengheid van het islamitische strafrecht, dat immoreel bedrag bestraft, het enige alternatief is voor de ‘westerse decadentie’.

 

Deze vormelijke en binaire redeneringen zijn zeer gevaarlijk, want zij kennen om verkeerde redenen een islamitische kwaliteit toe aan een wetstelsel. Men kiest niet voor dit wetstelsel omdat het rechtvaardigheid bevordert, beschermt en toepast, maar vanwege de harde en zichtbare bestraffingen van gedrag dat in tegenstelling en in tegenspraak is met westerse wetten, die gezien worden als te tolerant en die zich niet baseren op een godsdienst. Op dit moment zien we dat islamitische gemeenschappingen of volken dit soort van legitimeringen accepteren om een regering of partij te steunen, die oproept tot een toepassing van de sharî’a, wat een letterlijke en onmiddellijke toepassing van lijfstraffen, steniging en de doodstraf betekent.

We zien onder het volk een soort harstocht. Het belangrijkste kenmerk daarvan is dat het wil reageren op verscheidene frustraties en vernederingen door een identiteit aan te nemen die islamitisch (en anti-westers) is, maar die niet gebaseerd is op een begrip van de doelen van de islamitische leer (al-maqâsid) of van de verschillende interpretaties en voorwaarden van de toepassing van de hudûd.

Veel ulamâ’ reageren voorzichtig op deze hartstocht, uit angst hun geloofwaardigheid tegenover de massa te verliezen. Er wordt een soort psychologische druk uitgeoefend op de de juridische uiteenzetting van de ulamâ’, die normaal gesproken onfhankelijk zouden moeten zijn, zodat zij de bevolking kunnen onderwijzen en alternatieven aan kunnen dragen. Nu gebeurt echter het tegenovergestelde: de meerderheid van de ulamâ’ is bang als te inschikkelijk, niet streng genoeg, te westers en onvoldoende islamitisch te worden beschouwd. Zij vreest de confrontatie met het volk, dat hartstochtelijke, soms simplistische, weinig erudiete en binaire eisen stelt.

De ulamâ’ zouden garant moeten staan voor een grondige lezing van de teksten, voor trouw aan de doelen ‘rechtvaardigheid’ en ‘gelijkheid’ en voor een kritische analyse van de voorwaarden en van de sociale context. Zij laten zich echter verleiden tot de acceptatie van vormelijkheid (onmiddellijke toepassing die niet in een context wordt geplaatst) of van een binaire redenering (minder Westen is meer islam) of verbergen zich achter formuleringen die hen beschermen, zonder oplossingen aan te dragen voor de onrechtvaardigheden die vrouwen en armen dagelijks ondergaan (‘het is bijna nooit toepasbaar’ ).

 

Een onmogelijke status quo: onze verantwoordelijkheid


 

De islamitische wereld maakt een ernstige crisis door, waarvan de oorzaken en kenmerken veelzijdig en soms tegenstrijdig zijn. De politieke systemen van de Arabische wereld zijn meestal vergrendeld, referenties aan de islam zijn vaak geïnstrumentaliseerd en de publieke opinie is gemuilkorfd of door hartstocht verblind (zelfs zodanig dat zij de meest repressieve en onrechtvaardige uitvoering van de sharîa’a en van de hudûd goedkeurt, of zelfs eist).

Waar het het precaire, puur religieuze vraagstuk betreft, is er een autoriteitscrisis. Er is geen intern debat tussen de ulamâ’ en de verschillende rechtsscholen (en denkscholen) en evenmin binnen islamitische maatschappijen of gemeenschappen. Het resultaat daarvan is een veelheid aan meningen, hetgeen op zich geaccepteerd is binnen de islam, maar die op dit moment tot een grote wanorde leidt, waarin de meest uiteenlopende en tegenstrijdige juridische uitspraken, waarvan een ieder het ‘islamitische karakter’ claimt en daarbij elk ander oordeel uitsluit, naast elkaar bestaan. In deze juridische chaos kiest de gemiddelde moslim uiteindelijk voor ‘uiterlijke tekenen van trouw’ in plaats van voor meningen die gebaseerd zijn op kennis en begrip van de islamitische principes en regels (ahkâm).

We moeten de werkelijkheid onder ogen zien. Er is sprake van een viervoudige crisis: gesloten en repressieve politieke systemen, een versnipperde religieuze autoriteit, tegenstrijdige eisen en een bevolking die geen toegang heeft tot onderwijs en geleid wordt door trouw aan de leer van de islam die hartstochtelijk in plaats van bedachtzaam is. Dit rechtvaardigt echter niet dat wij ons hullen in verontrustend, medeplichtig en schuldig zwijgen, terwijl mannen en vrouwen gekastijd, gestenigd en geëxecuteerd worden door een vormelijke en geïnstrumentaliseerde toepassing van de schriftuurlijke islamitische bronnen.

Alle moslims over de hele wereld zijn hiervoor verantwoordelijk. Zij staan voor de uitdaging van trouw aan de islamitische boodschap in het huidige tijdperk; zij moeten deze tekortkomingen en dit verraad aan de kaak stellen, waar dit ook plaatsvindt en door welke islamitische autoriteit of persoon dit ook geschiedt. Een profetische traditie vertelt: “Help je broer, of hij nu onrechtvaardigheid begaat of slachtoffer is van onrechtvaardigheid.” Een van de Metgezellen vroeg: “Gezant van God, ik begrijp hoe ik iemand moet helpen die slachtoffer is van onrecht, maar hoe moet ik iemand helpen die onrechtvaardig is?” De Profeet (V) antwoordde: “Voorkom dat hij onrechtvaardig is, zo zul je hem helpen.”

Dit is de verantwoordelijkheid van elke ‘âlim (geleerde), van elk geweten, van elke vrouw en elke man, waar hij of zij zich ook bevindt. Westerse moslims verschuilen zich soms achter het argument dat de toepassing van de shâri’a of de hudûd hun niet aangaat, omdat zij zich in een situatie bevinden waarin zij een minderheid zijn. Zij volharden dus in een verontrustend en ernstig zwijgen. Of zij veroordelen op afstand zonder te trachten dit vraagstuk en de mentaliteiten verder te laten ontwikkelen. Deze moslims, die leven op plekken waar politieke vrijheid is en die toegang hebben tot onderwijs en kennis hebben echter – juist in naam van de islamitische leer – een belangrijke verantwoordelijkheid om de situatie te verbeteren, een diepgaand debat te openen en de onrechtvaardigheden die in hun naam worden gepleegd te veroordelen en op te laten houden.

 

Een oproep, kwesties

 

Rekening houdend met al deze overwegingen, lanceren wij nu een internationale oproep tot een onmiddellijk moratorium ten aanzien van lijfstraffen, steniging en doodstraf in alle landen die voornamelijk islamitisch zijn.

 

Als we in overweging nemen dat meningen van geleerden niet expliciet zijn noch unaniem (ja zelfs zonder duidelijke meerderheid) wat betreft het begrip van de tekst en de toepassing van de hudûd, en dat in toenemende mate de politieke systemen en de toestand van overwegend islamitische samenlevingen geen rechtvaardige en gelijke behandeling van individuen garanderen voor de wet. Het ligt in onze morele en religieuze verantwoordelijkheid om te vragen zodat men een onmiddellijk einde maakt aan de toepassing van de hudûd dat en onrechte gelijk word gesteld aan de <>.

 

Deze oproep gaat gepaard met een serie fundamentele vragen die gericht zijn aan het geheel van religieuze, islamitische autoriteiten van de wereld en dit ongeacht hun traditie (soennitisch of sjiitisch ), hun rechtsschool (hanafitisch, malikitisch, ja’farisch, etc) of hun denkstroming (salafitisch, reformistische etc.):

 



  1. Welke teksten (en wat is hun respectievelijke graad van authenticiteit) refereren naar lijfstraffen, steniging en de doodstraf in het corpus van heilige islamitische bronnen beperkt tot wat geleerden hudûd noemen. Wat zijn de marges van mogelijke interpretaties en op welke domeiene doen zich punten van verschillen voor (al-ikhtilâf) in de geschiedenis van het islamitische recht tot aan de huidige tijd. 


  2. Wat zijn de vastgestelde voorwaarden (shurût) voor iedere straf, door de bronnen zelf, de consensus van geleerden (al-ijmâ) of door geïsoleerde geleerden in de loop van het islamitische recht en jurisprudentie (fiqh)? Welke verschillen waren er wat betreft de vaststelling van deze voorwaarden en welke type van << verzachtende omstandigheden>> zijn soms uitgewerkt door deze of gene religieuze autoriteit in de loop van de geschiedenis of in de verschillende juridische scholen?


  3. De sociaal-politieke context (al-wâqi’) werd altijd beschouwd door ulamâ’als een van de voorwaarden voor het toepassen van de hudûd, maar het belang hiervan is van dien aard dat deze kwestie een specifieke behandeling vereist (en de deelname aan debatten van intellectuelen, vooral diegenen die kennis hebben van menswetenschappen). In welke context is het tegenwoordig mogelijk om de hudûd denken toe te kunnen passen? Wat zijn de vereiste voorwaarden op het gebied van politieke systemen en het toepassend van de algemene wetgeving: vrijheid van meningsuiting, gelijkheid voor de wet, volkseducatie, toestand van de armoede en sociale uitsluiting etc.? Wat zijn de onderscheidingspunten tussen de rechtsscholen en de ulamâ’ en waarop berusten deze verschillen.

 

De bestudering van deze kwesties moet van dien aard zijn dat het de grenzen van het debat verduidelijkt wat betreft de interpretatiemarges die de teksten bieden,tegelijkertijd met een bewustwording van de toestand van huidige maatschappijen en de ontwikkelingen die ze doormaken. Deze intracommunautaire reflectie vereist daarom een tweevoudig inzicht van teksten en contexten uit zorg voor trouw aan de doelstellingen van de boodschap van de Islam. In wezen dient deze reflectie ons in de gelegenheid te stellen om antwoord te geven op de vraag wat toepasbaar is (en volgens welke voorwaarden) en wat niet meer toepasbaar is (rekening houdend met vereiste voorwaarden die onmogelijk met elkaar te rijmen zijn en met de ontwikkeling van maatschappijen die zich onvermijdelijk vervreemden van het vereiste ideaal).

 

Deze stap, van binnenuit, vergt uiterste nauwkeurigheid, tijd en het op poten zetten van dialoogruimtes en zowel nationale als internationale debatten tussen ulamâ’, moslimintellectuelen en binnen islamitische gemeenschappen, want het heeft niet alleen betrekking op teksten, maar ook op contexten. In het interval kan er geen sprake zijn van het uitvoeren van straffen die slechts wettige benaderingen bekrachtigen en onrecht zoals dit tegenwoordig al het geval is. (noot 6: Onze twijfels moeten onder allen omstandigheden ten goede komen aan de beschuldigde volgende het universele voorschrift van het recht (grondwettelijk, vanaf de oorsprong en op basis van heilige bronnen van de juridische islamitische traditie). ) Een moratorium stelt zich dus tot taak een fundamenteel debat toe te staan die in alle helderheid plaatsvindt, zonder ooit te fungeren als dekking voor de instrumentalisatie van de islam.

 

Alle gewettigde onrechtvaardigheden die in naam van de islam zijn gedaan, moeten onmiddellijk ophouden.

 

 

Tussen de letter en de doelstellingen: trouw

 

Sommigen zien deze oproep als een aansporing tot het niet respecteren van de heilige bronnen van de islam. Het oproepen tot een moratorium zou het ingaan tegen expliciete teksten uit de Koran en Soenna zijn. In tegendeel: alle teksten die refereren naar het rechtsdomein vereisen gelezen te worden naar gelang de doelen die deze rechtvaardigen (al-maqâsid). Zo vinden we, tussen de essentiële en hogere doelstellingen, uitdrukkelijk gesteld de bescherming van de integriteit van een persoon (an-nafs) en het stimuleren van rechtvaardigheid (al-‘adl). Welnu, een letterlijke toepassing van de hudûd (die niet binnen een context zijn geplaatst en zonder respect voor de strikte en vele geformuleerde voorwaarden en die zich presenteren als een formele getrouwheid aan de leerstellingen van de islam), kan feitelijk een verraad zijn, want een letterlijke toepassing kan volgens de context een gekenmerkte onrechtvaardigheid voortbrengen.

 

De khalief ‘Umar ibn al-Khattab heeft zeker een moratorium ingesteld, toen hij besloten heeft de toepassing van straf ten aanzien van dieven tijdens het hongerjaar op te schorten. De Koranische tekst is toch een van de meest expliciete teksten, maar de toestand van de maatschappij maakt dat een letterlijke toepassing ervan onrechtvaardig is: men zou arme mensen hebben gestraft, wiens potentiële diefstal als enige doel zou hebben gehad om te overleven in een situatie van absolute armoede. In naam dus van de doelstelling van rechtvaardigheid vereist door de globale boodschap van de islam, heeft ‘Umar ibn Al-Khattab besloten tot het opschorten van een tekst: trouw aan de letterlijkheid van de tekst zou ontrouw hebben betekent en verraad aan de hogere waarde van de islam, namelijk rechtvaardigheid. Het is in naam van de islam en het goede inzicht van teksten dat hij de toepassing van een van de teksten heeft opgeschort. Het moratorium vindt hierin een historisch precedent van het hoogste belang.

 

De reflectie en de noodzakelijke hervormingen in de maatschappijen die voornamelijk islamitisch van aard zijn, kunnen slechts van binnenuit komen. Het is aan de moslimvrouwen en moslimmannen om hun verantwoordelijkheden te nemen en deze beweging op gang te brengen die alles opent in de intracommunautaire dialoog, door te weigeren dat onrechtvaardigheden gewettigd blijven en toegepast in naam van de islam, en dus in hun naam. Een endogene dynamica is absoluut nodig.

 

Dat wil niet zeggen dat de gestelde vragen door intellectuelen en niet-islamitische burgers gediskwalificeerd moeten worden, in tegendeel. Alle partijen moeten leren zich los te maken van etnocentrisme en te luisteren naar andermans referentiepunten, logica en verwachtingen. Voor moslims zijn alle vragen welkom, van hun medegelovigen of van vrouwen en mannen die hun overtuigingen niet delen. Het behoort hun vervolgens toe er een kiem van te maken en de dynamiek van hun gedachte, die van binnenuit het beste zou zijn om trouw te zijn aan de eis van de rechtvaardigheid van de islam door rekening te houden met de eisen van het huidige tijdperk.

 

Conclusie

De oproep tot een onmiddellijk moratorium wat betreft lijfstraffen, steniging en de doodstraf is om meerdere redenen noodzakelijk.Wij roepen op naar de bewustwording van een ieder zodat hij of zij zich betrokken voelt bij de instrumentalisatie van de islam en de vernederende behandeling waartoe mannenen vrouwen onderworpen worden, in bepaalde samenlevingen die voornamelijk islamitisch van aard zijn, te midden van een medeplichtige stilte en een algemeen verbreide wanorde wat betreft juridische meningen over het onderwerp. Deze bewustwording betekent in een verder stadium:

 

–          Een mobilisatie van gewone moslims door de wereld die regeringen oproepen te besluiten tot een onmiddellijk moratorium. Wat betreft de toepassing van de hudûd ten aanzien van de opening van een uitgebreid intracommunautair debat (verstandige en beargumenteerde kritiek) tussen de ulamâ’, de intellectuelen, leiders en bevolkingsgroepen.

–         Het aanspreken van ‘ulamâ zodat zij uiteindelijk de onrechtvaardigheden en de instrumentalisatie van de islam in het domein van de hudûd aan de kaak durven stellen en die zij in naam zelf van de islamitische teksten en in hun trouw, oproepen tot een onmiddellijk moratorium en zo het voorbeeld volgen van ‘Umar ibn al-Khattab.

–          Het bevorderen van de educatie van moslimpopulaties zodat zij de bedrieglijke schijn van het formalisme en de uiterlijkheden overtreffen. Het toepassen van onderdrukkende maatregelen en straffen maakt een maatschappij niet trouwer aan de islamitische leerstelling: het is eerder haar capaciteit tot het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en de bescherming van de integriteit van ieder individu, man of vrouw, arm of rijk die haar oprechte trouw bepaalt. De norm in de islam, zijn de rechten dat men haar beschermt en niet de straffen die men haar oplegt (die niet anders kunnen zijn dan de waar aan voorwaarden verbonden uitzondering).

–          Deze hervormingsbeweging van binnenuit, door moslims en in naam van de boodschap zelf en van de referentieteksten van de islam zou nooit onthouden moeten worden aan de nabijgelegen wereld en de vragen die de islam opwekt in de geest van niet-moslims. Niet om zich te schikken naar de antwoorden van <<de ander>> en van <<het westen>>, maar door in haar spiegel te kijken beter en constructiever trouw aan zichzelf proberen te blijven.

 

Wij roepen iedereen op, die zich kan vinden in de inhoud van deze oproep zich bij ons te voegen en hun stemmen te laten horen opdat de toepassing van de hudûd in de islamitische wereld onmiddellijk ophoudt en dat een inhoudelijk debat zich over de kwestie buigt. Het is in naam van de islam, van haar teksten en van haar rechtvaardige boodschap dat we niet kunnen accepteren dat mannen en vrouwen straffen en dood moeten ondergaan in een hinderlijke, medeplichtige en uiteindelijke laffe zwijgen.

 

Het is noodzakelijk dat moslims van de wereld de formalistische legitimaties van de leringen van hun religie afwijzen en dat ze zich verzoenen met de onderliggende gedachte van een boodschap die uitnodigt tot spiritualiteit en die onderwijs, rechtvaardigheid en respect voor het pluralisme opeist. Maatschappijen hervormen zich niet door onderdrukkende maatregelen en door straffen, maar door de verplichting van een ieder om een rechtsstaat, een burgermaatschappij, respect voor de wil van het volk en een rechtvaardige wetgeving die gelijkheid van mannen vrouwen, armen en rijken voor de wet garanderen, oprichten. Het is van belang een democratiseringsbeweging op gang te brengen om bevolkingsgroepen over te laten gaan van de obsessieve van wat de wet bestraft, naar de eis van wat het moet beschermen: hun geweten, hun integriteit, hun vrijheid en hun rechten.

 

Genève, 18 maart 2005

Tariq Ramadan

 

 

6 Commentaires

  1. Ik vind dat oproep een verkeerde beeld over de islamitishe wereld geeft.
    De oproep had over iets wat niet bestaat,en dat is de lijfstraffen enz zelfs in Saudie arabie kent hoor je nooit over steniging…
    Ik denk we moeten veel meer over de democratie in de islamitishe wereld (en de rest van de wereld)hebben en debateren en daar ons energie besteden,in plaats van iets die tweehonderd jaar geleden bestond.
    Als we naar de islamitishe wereld gaan kijken,zullen we vinden dat de sharia niet bestaat alleen wat betreft huwelijk en erfennis.
    Daarom ik vind het een misgelukte oproep.
    Laten we over rechtvaardighied hebben en democratie en mensen rechten hier in europa en de rest van de wereld.

    • Integendeel, dit geeft absoluut geen verkeerd beeld. Steek je kop niet in het zand en open je ogen voor de waarheid. We moeten ons openstellen en ons niet beledigd voelen. De zogenaamde « schaamte » is onze zwakte. Deze discussie leidt uiteindelijk naar democratie in islamitische landen. Tevens moeten we democratie in onze harten dragen daar wij in een democratisch land leven. Het heeft ons de vrijheid gegeven om vrij te denken, doen en handelen. Vrijheid om te denken is niet overal vanzelfsprekend.

    • Dat is precies waar deze oproep over gaat: de sharia in zijn totaliteit wordt nergens ter wereld toegepast. Dit leidt ertoe dat de fragmentarisch ingezette onderdelen onrechtvaardigheid in de hand werken, in plaats van een rechtvaardige samenleving te promoten. Totdat iedereen het erover eens is hoe de sharia in deze tijd eruit moet zien teneinde een deugdelijke samenleving te ondersteunen, moet het willekeurig toepassen van bepaalde straffen worden opgeschort. Ben het ermee eens dus.

  2. Congratulations on your assignment at the Erasmus University of Rotterdam. I studied law there and the state-of-art way to deal with any legal issue that keeps peoples or organisations divided, was taught there already during the late 70’s and early 80’s by prof. Jack ter Heide, to first year students. His approach to legal theory, resembles much of the linguistic approach known as ‘ethnomethodology’. Any human person seeking to succeed will adopt linguistic constructions that appeal best to the eas of those he wants to influence in their behavior, for the real purposes he or she is initially after. The more talented a person is, like we see everywhere in todays commercial world, driven by NLP, that is derived from te cybernetic system theory of human behavior in a technocratic environment, the more the principles of ‘ethnomethodology’ are applicable. Now suppose the Prophet of Islam was more gifted than any other in his times, then even more than for the ordinary people, ethnomethodology must be the explanation of the chose of the core of the expressions of His doctrines. So language applied to make sense to His fellow primarily nomadiccally organized tribal family enviroments, must per definition be approach from a scientific point of view in that fashion. This brings into the equation very much language games theory ideas developed by Wittgenstein. Now for todays environment, which is very different from the tribal systems, the question then is: what would be the translation to those current societies in the Western world, of the principle doctrines expressed in the Quran. Ethnomethodology, from a scientific point of view should be the name of the game to make such possible, even to such an extend that in this world of very different types of societies and legal systems, it becomes clear for all, what todays standards would sound like according to such translation program. If one is to seek contribution to the achievements already developed some decades ago by prof. Jack ter Heide, and thus the desire to propel further the level of education at the EUR, the functional legal theory as set out and explained by Ter Heide, should be the road to go further from. Otherwise I feel myself robbed from a good feeling about the value of my education at the EUR and an undermining of its scientific significance. I must admit it is a lot of expectations, also not an unimportant part of how learning language works. B(ehavior)=f.Expectancy, as Ter Heide taught. Well, at least you could not have come to a better place in the world. It is all the more a pity that until this day, hardly one person ever properly understood our celebrated prof. Jack ter Heide, not even most of his nearest assistents. In your c.v. I came across the name ‘Saussure’ (Geneve). Ter Heide mentions and uses the structuralistic approach in phonological semantics directly as a metatheory in his socalled fish-model. In that regard you have an advantage over most scientists in The Neherlands, to understand what Ter Heide really meant. Every new time, a prophet stands up, rephrasing ancient pieces of ethical wisdom and metaphysical questions, in something that is meant to impress his fellow citizins better than the previous rephrasings. [For instance there were times that killing the firstborn was a sacrifice to the gods, until a new prophet mentioned as the birth story Isaac won by Abraham, was forced not to do that, simply because the survival of his tribe or race, would otherwise be put in jeopardy. We have forgotten the proper semantic translation or interpretation of such philosophical stories, as people are moved rather by what they want to hear in images with a materialistic merit, than the original purely spiritual meanings. Basically it all comes down to the evolution of law and legal theory, as scientific understanding develops and requires refinements of the metaphysical thought models, resulting also in refinements in the ethical ideal behavior models. Now, if in line with the linguistic views of Wittgenstein and ethnomethodology, certainly for a specific type of peoples the doctrines by the Prophet of Islam, can be considered in a similar way, to keep up with differences between peoples and the habits. But as a translation ad refinement for those specific peoples, telling them, that the other previously refineents in the gospels, contained weaknesses or shortcomings to unite their societies. From pure pragmatics the refinement must sort of have been like this: the gospels must have been felt as too much open for multiple interpretations to tribal societies, and sort of a bridge to far, whereas the traditional judaic scriptures where kind of a bridge too far back and somewhere inbetween must have been looked for a compromise that was stronger for these societies to enable them to unite enough to resist both at the same time as a better alternative. Now for the current world of today, where does this theory result in for a refinement of core spiritual principles, such as that no person shall judge any other, or he of she will be judge according to his / her own same method of judgement. Only One belongs the powers to judge, the Almighty. So no person has the right to punish anyone, and the only intention that may remain is to spread such spiritual ideas, without any pressures. If this is not what all religions are about, they do not differ in the fascism and totalitarism that is outside a spiritual source of life, than the nazism of Adolf Hitler. Ethnomethodology is then the only way out to preserve a good appreciation of previous spiritual ethical codification refinements in the ancient times. That is what modern elgal theory would deal with the rich fruits of the past, if they desire to be of value for modern society. There can not be a compromise, then any compromise not only takes away numerous spiritual achievements and advances by modern society over the past centuries, and not so long ago things were still quite different (the witch-inquests), but would also take away the spiritual achievements of al those past scriptures. If appreciated properly the tools of fucntional legal theory and ethnomethodology provide the only possible win-win proposition to this world that mankind can hope for and build from further. In reply, yes, indeed, orthodox judaic claims to be mroe chosen than others, should be similarly dealt with if it is to be tolerated. It should have been outlawed many decades ago, as Paul taught in Galatians 4.21 and further, when he explained how the spiritual covenenant should be considered, in the same way: ethnomethodoligically owing to them a spiritual allegorical explanation, to regain them as higher in principle than the humanly written laws from Moses, that were merely derivations from laws inpossible to be written down by human hand (‘broken’ original tablets, that he was not able to show). Ethnomethodology explains it all as refinements from the hearing for the hearing (audience). It is all Pawlow combined with DeSaussure, accumulating in the ethnomethodology and myth explanation model of Claude Levi-Strauss, providing the metatheoretical framework to solve all multiculturel differences. Give back to scriptures their true nature. By not applying these scientific metatheoretical explanations, we take away the sweet spiritual hearts from their hearts.

    So far providence seems to have chosen you, to show the new rephrasing that constitutes the ongoing strenghts of what all former divinely inspired scriptures were meant to constitute, by the means of the functional legal theory as explained by prof. Jack ter Heide. Shoudl you wish any guidance to explore the publications by Ter Heide, do not hesitate to contact the Leiden law professor H. Franken, who was very familair with the teachings by Jack ter Heide. My advice would be to visit him as soon as it is possible.
    Good luck,
    mr. Anton Jansen

  3. Dear Mr. Tariq Ramadan, today I read about the execution of mrs. Zahra Bahrami in Iran. I was shocked by the news that a woman because she gave her opinion and possibly because she had drugs, was sentenced to death. This, I did not understand and I started looking for possible reasons or circumstances that might justify this cruel act by the Iranian government. For instance because of the Iranian culture or the Islamic faith.

    Unfortunately, but I should say fortunately, I have not found this justification. Luckily, I read your call for an international moratorium on corporal punishment, stoning and the death penalty. Thank you for your clear explanation on this issue and I sincerely hope that you succeed in doing.

    I wish you all the best.

    Sincerely,
    Frederike Lautenbach
    The Netherlands

  4. Dear Dr Ramadan,

    Your argument is as logic as it is convincing. I have been following your appearances on Youtube and I have heard you answering many questions about this Moratorium. I too have a question. We are now six years further. Are the ulema picking up the call and is there an active debate going, or do you feel the Islamic world is not interested?

    Kind regards,

    Tehseen Khandwalla
    Arnhem, the Netherlands

LAISSER UN COMMENTAIRE

S'il vous plaît entrez votre commentaire!
S'il vous plaît entrez votre nom ici